Antwoorden op Kamervragen (GL, D66, VVD) inzake Brussen-gate

In antwoord op uw brieven van 13 augustus 2010 deel ik mee, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat de schriftelijke vragen van het lid Van der Ham (D66) over het verhoor van een journalist in relatie tot eerdere uitlatingen van de Minister (ingezonden 13 augustus 2010) en de schriftelijke vragen van het lid Hennis-Plasschaert (VVD) over het horen van een journalist als verdachte van opruiing en bedreiging (ingezonden 13 augustus 2010) worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

Tevens deel ik u in antwoord op uw brief van 7 september mee dat de schriftelijke vragen van het lid Dibi (GroenLinks) aan de Minister van Justitie over de strafzaak tegen een journalist (ingezonden 7 september 2010) worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De Minister van Justitie,

Vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het verhoor van een journalist in relatie tot eerdere uitlatingen van de Minister (Ingezonden 13 augustus 2010).

1

Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een journalist en publicist verhoord is vanwege bedreiging en haatzaaien omdat hij andermans ‘tweet’ heeft gepubliceerd cq. geciteerd? 1) Kunt u de feitelijke gang van zaken beschrijven?

Antwoord

Ja.

Aangezien het Openbaar Ministerie (OM) in deze zaak nog geen vervolgingsbeslissing heeft genomen, kan ik over de feitelijke gang van zaken thans geen mededeling doen.

2

Kunt u aangeven hoe de handelswijze van het Openbaar Ministerie en de politie in deze zaak zich verhoudt tot uw antwoord op mijn schriftelijke vragen inzake de zaak ‘Ravage’ dat “bij dit soort uitingsdelicten het van groot belang is dat uitlatingen in hun tekstuele samenhang worden beoordeeld. Het College van procureurs-generaal heeft de betreffende hoofdofficier van justitie nogmaals gewezen op het grote belang uiterste zorgvuldigheid te betrachten in zaken waarbij het gaat om het beoordelen van uitingen, opdat mensen die op een artistieke, uitdagende, scherpe manier deelnemen aan het maatschappelijk debat daarin niet ten onrechte worden gehinderd.”? 2)

Antwoord

De in de vraag geciteerde beantwoording van eerdere vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer (TK, vergaderjaar 2008-2009, Aanhangsel Handelingen 3406) strekte ertoe te benadrukken dat bij de behandeling van zaken als de onderhavige, uiterste zorgvuldigheid dient te worden betracht. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1. De zaak dient nog te worden beoordeeld door het OM. Daarbij dient ook in dit geval uiterste zorgvuldigheid te worden betracht. Het OM is zich daarvan bewust.

3

Kunt u aangeven welk gevolg er in bredere zin dan alleen richting de ‘betreffende hoofdofficier van justitie’ is gegeven aan de in uw eerdere antwoord verwoorde beleidslijn?

Antwoord

Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is het OM zich bewust van het feit dat bij zaken als de onderhavige zorgvuldigheid dient te worden betracht. Naar aanleiding van de zaak “Ravage” bestond – vanwege het specifieke en incidentele karakter van de zaak – alleen aanleiding het beleid hieromtrent extra onder de aandacht te brengen van de desbetreffende hoofdofficier van justitie, zo heeft het OM mij meegedeeld. Zie verder mijn antwoord op vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer (TK, 2008-2009, Aanhangsel Handelingen 3406, antwoord 3 en 4).

4

Is de beleidslijn die in de schriftelijke vragen is verwoord, wat betreft de context en de wijze van beoordelen, voldoende meegewogen in de zaak van de hiervoor genoemde journalist? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord

Aangezien deze zaak thans nog wordt beoordeeld door het OM en er derhalve nog geen vervolgingsbeslissing is genomen, kan ik hierover verder geen mededelingen doen. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.

1) Nu.nl, 11 augustus 2010 en Mediareport.nl, 11 augustus 2010

2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nrs. 2862 en 3406

Vragen van het lid Hennis-Plasschaert (VVD) aan de Minister van Justitie over het horen van een journalist als verdachte van opruiing en bedreiging (Ingezonden 13 augustus 2010).

1.

Hebt u kennisgenomen van het artikel “Blogger ook beschuldigd van haatzaaien om tweet”? 1)

Antwoord

Ja.

2.

Is het waar dat de in dat artikel genoemde journalist wordt verdacht van zowel bedreiging als haatzaaien?

Antwoord

Nee, het Openbaar Ministerie en de politie hebben gezamenlijk een persbericht uitgebracht waarin vermeld is dat de verdenking tegen de journalist bedreiging en opruiing betreft.

3.

Deelt u de mening dat uit de context overduidelijk blijkt dat de journalist niet zelf een bedreiging uitte maar simpelweg een dreigement van een ander als nieuwswaardig signaleerde? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het betreft hier een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het is daarom niet aan mij om over de eventuele strafwaardigheid van het handelen van de verdachte een oordeel te hebben. Het OM zal de zaak beoordelen en daarna een vervolgingsbeslissing nemen.

4.

Deelt u de mening dat het journalisten vrij staat te berichten over het feit dat dit soort bedreigingen aan het adres van politici gewoon op internet te vinden zijn, ook als ze daarbij de bedreiging citeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?

Antwoord

Ja, mits de journalist zich daarbij aan de grenzen van de wet houdt (zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer, TK, vergaderjaar 2008-2009, Aanhangsel Handelingen 3406). Of dat in het onderhavige geval zo is, wordt thans beoordeeld door het OM. Zie hieromtrent mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van der Ham (2010Z11586), ingezonden op 13 augustus 2010).

1) Nu.nl, 11 augustus 2010

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van der Ham, ingezonden 13 augustus 2010 (vraagnummer 2010Z11586)

Vragen van het lid Dibi (GroenLinks) aan de Minister van Justitie over de strafzaak tegen een journalist. (Ingezonden 7 september 2010)

1

Kent u het bericht ‘Wilders deed geen aangifte tegen Brussen’? 1)

Antwoord

Ja.

2

Klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) niet op basis van de aanklacht van de heer Wilders, maar zelfstandig is overgegaan tot het sommeren van het verwijderen van het gewraakte bericht en het verhoren van de genoemde journalist? Zo ja, deelt u de mening dat de indruk die het OM in haar persbericht wekte namelijk dat zij handelde op basis van een aanklacht van de heer Wilders, ongelukkig en misleidend is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Van der Ham van uw Kamer (2010Z11586, ingezonden op 13 augustus 2010).

3

Bent u tevens bekend met het bericht ‘Maar wie is @ dan?’? 2)

Antwoord

Ja.

4

Hoe oordeelt u over de analyse van de geciteerde hoogleraar strafrecht dat het de rechterlijke macht en het OM ontbreekt aan duidelijk inzicht in de normen rondom het gebruik van nieuwe media? Deelt u de mening dat er behoefte is aan specialisatie, met name bij uitingsdelicten en privacy-inbreuken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze nodige kennis bij de rechterlijke macht en het OM te versterken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Onbekend is welke analyse ten grondslag ligt aan de uitspraak van de in het artikel in de Pers van 3 september 2010 geciteerde hoogleraar. Ik heb kennisgenomen van diens mening dat de normen op internet vrij onbekend zouden zijn bij magistraten. De Nederlandse strafwetgeving is ook van toepassing op het gebruik van internet. Daar komt bij dat de gebruiksregels (inclusief de grenzen van de uitingsvrijheid) en het modereergedrag per weblog, forum of chatroom sterk kunnen verschillen. De vraag of specifieke gedragingen strafbaar zijn, zal steeds moeten worden bezien tegen de achtergrond van het geldend recht, de gebruikersvoorwaarden van het individuele communicatiemedium, de mate waarin uitingen openbaar zijn en hetgeen in de maatschappij als onbetamelijk wordt ervaren.

Het OM werkt aan het verbeteren van het inzicht en de kennis van het gebruik van nieuwe media. Het gebruik van nieuwe media leidt in dat verband voortdurend tot rechtsvragen, die door het OM ter beoordeling aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Het is aan de rechter om waar nodig het normenkader verder in te vullen. De onderhavige materie kwalificeert volgens de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) niet als specialistisch of bijzonder ingewikkeld waardoor naar mening van de RvdR specialisatie, met name bij uitingsdelicten en privacy-inbreuken, niet nodig is.

1) De Pers, 3 september 2010

2) De Pers, 3 september 2010


Posted

in

by

Tags:

Comments

12 responses to “Antwoorden op Kamervragen (GL, D66, VVD) inzake Brussen-gate”

Leave a Reply